Bij speltherapie zijn er twee mensen aanwezig: het kind en de therapeut. De eerste keer mag degene die het kind brengt even mee naar binnen, om het wat minder spannend te maken.
Speltherapie vindt plaats in de spelkamer. Op het moment van de therapie is de spelkamer van het kind: dat kiest uit wat het wil doen en waar het mee wil spelen. Er is de keuze uit onder meer speelgoed voor verbeeldend spel, sensopatisch spel (zoals slijm maken), gezelschapspellen, teken- en knutselmateriaal en verkleedkleren.
De spelkamer is een veilige plek voor het kind. In de spelkamer zijn weinig regels, de enige regel is dat niemand pijn gedaan mag worden en niets mag worden stukgemaakt. Meestal hoeven kinderen daar niet op gewezen te worden.
Om aan te geven hoe lang de therapie duurt, wordt meestal een wekker gezet op vijf minuten voor het einde van de therapietijd. Dat gaat in overleg met het kind. Die vijf minuten vinden veel kinderen prettig omdat ze dan weten dat het bijna tijd is, en ze kunnen dan nog afmaken waar ze mee bezig zijn. Of nog even snel iets anders kiezen, dat kan natuurlijk ook.
Het is de bedoeling dat het kind zich vrij kan voelen om helemaal zichzelf te zijn, zodat het als er een vertrouwensband is opgebouwd durft te laten zien waar het mee zit. Dan kan speltherapie het kind verder helpen zich te ontwikkelen en zichzelf te leren kennen, en handvaten geven hoe met zichzelf om te gaan.
Ouders mogen vragen hoe een kind het heeft gehad bij de therapie, maar liever niet precies wat het gedaan heeft of of het kind ‘zijn best heeft gedaan’. Dit om ervoor te zorgen dat het kind zich veilig voelt om te spelen wat het nodig heeft, en niet het gevoel heeft te moeten presteren.
Tijdens oudergesprekken zal natuurlijk besproken worden wat het kind heeft laten zien, maar niet altijd het letterlijke spelbeeld, omdat dat persoonlijk van het kind is.